Odilon FASSEUR was een “late roeping” in de poppenspelwereld. Pas rond zijn dertigste, in 1950, maakte hij kennis met het Gentse Poppenspel. Zijn schoonbroer speelde mee in poppenspel PIERKE, het Spelleke van Pier COLLE uit Sint-Amandsberg. Odilon FASSEUR wou meteen ook beginnen met een poppenspel, maar zijn vrouw zag dit eerst helemaal niet zitten.
Enkele jaren later zag hij FESTIVAL van Pierre DE WISPELAERE aan het werk. Odilon trok zijn stoute schoenen aan en sprak Pierre en zijn echtgenote Ghislaine IMPENS aan tijdens de pauze. Hij vertelde hen dat hij poppenspeler wilde worden. Dankzij de volgehouden steun van Pierre en zijn echtgenote kwam PALLIETER er uiteindelijk toch, in 1955, al heette het spelleke oorspronkelijk “REINAERT”. De naam beviel FASSEUR echter niet, zodat het gezelschap korte tijd later herdoopt werd in “PALLIETER”.
Odilon kreeg een grote “comptoir” van zijn werkgever, de GRAND BAZAR, van 1,5 m lang, 80 cm hoog en 80 cm breed. Dit meubelstuk diende als podium. Ghislaine IMPENS naaide de gordijnen en de eerste poppenkostuumpjes.
Het eerste stuk was “Karel ende Elegast”, geschreven door schoonbroer Roger die ook nog diverse andere stukken voor PALLIETER schreef. Heel wat teksten kreeg FASSEUR ook van Gust APERS van “FOLKLORE JEUGDTONEEL” uit de Hoogpoort. Odilon speelde ze door aan Pierre DE WISPELAERE die ze samen met Maurice D’HONDT aanpaste en bewerkte, waarna ze zowel door FESTIVAL als door PALLIETER gebruikt werden. Het stuk ging in première bij FESTIVAL, werd daar op improvisatie gespeeld en meteen op band opgenomen. Odilon of zijn zoon Martin tikte dan aan de hand van de band de tekst uit en meteen waren er twee theaters die over een nieuwe speeltekst beschikten …
Odilons lievelingsstuk was ongetwijfeld “SIMBAD DE ZEEMAN”. Andere stukken op het repertoire waren o.a. “SNEEUWWITJE” (o.a. opgevoerd n.a.v. de heropening op 14 september 1958), “ALLADIN”, “HET VLIEGEND TAPIJT”, “SATANS TOVERWERELD” (gespeeld op 25 september 1955, de eerste voorstelling van het eerste seizoen in de vaste zaal en toen gevolgd door een klucht “PIERKE FOPT DE DUIVEL”), “GAZELLA”, “MANNEKE MAAN EN DE TOVERLANTAARN” (o.a. opgevoerd n.a.v. de heropening op 8 september 1957) en “DE SCHONE PRINSES EN DE GOUDEN VULPEN” (o.a. opgevoerd n.a.v. de heropening op 13 september 1959). Veel later zou Martin FASSEUR het repertoire wat aanvullen met een aantal nieuwe, zelfgeschreven stukken met een actueel tintje. Zo werd o.a. “BATTMAN EN DE VALSMUNTERS” opgevoerd, een stuk waar de gelijknamige filmster een hoofdrol in vervulde, in tegenstelling tot Pierke, die enkel in het begin van het stuk even aankondigde dat hij met vakantie ging en dat Battman het dit keer maar zou moeten oplossen .
Na enige tijd werd er ook een mobiele theater gemaakt door een zekere Jozef BUYSSE, opnieuw naar het model van de reizende kast van FESTIVAL, maar kleiner. Er werd een “circulaire” opgemaakt die naar diverse verenigingen werd verstuurd en daar kwam de eerste contracten uit voort. Een zomer lang werd er ook gespeeld in BELLEWAERDE, het pretpark van de familie FLORIZONE. De samenwerking vlotte echter niet zo goed en bleef dan ook beperkt tot één seizoen.
Jarenlang bleef er een nauwe “samenwerking” met FESTIVAL in die zin dat Pierre DE WISPELAERE en echtgenote regelmatig nieuwe poppen maakten en decors schilderden voor PALLIETER. Sommige decorstukken werden zelfs meteen in duplo gemaakt. Zo tekende Pierre berkenboompjes uit, Odilon liet ze tweemaal uitzagen in triplex op het werk en Pierre schilderde ze dan weer. Hoger werd reeds vermeld hoe het kwam dat ook het repertoire grotendeels parallel liep.
Later kon Odilon Pierre een wederdienst bewijzen door hem als verkoper de Grand Bazar binnen te loodsen. Pierre zou er jarenlang, onder Odilon FASSEUR, televisietoestellen e.d. aan de man brengen.
In ieder geval, op deze wijze werd PALLIETER al vlug een soort “doorslagje” van FESTIVAL. De bewondering van Odilon voor het werk van FESTIVAL was zo groot dat hij zowat alles wat FESTIVAL deed nabootste, hij koos zelfs regelmatig dezelfde achtergrondmuziek.
De zetstukken waren het werk van Emiel DE KESEL, ook al een verkoper uit de Grand Bazar van de afdeling “outillage”. Een ander deel werd gekocht in de speelgoedhandel, o.a. salonzeteltjes werden meegebracht uit Oost-Duitsland. Alfred SOETES, toen ook werkzaam in de Grand Bazar als etalagist, heeft ook nog enkele schermen geschilderd. Veel later zou Martin FASSEUR ook nog een paar keer de schilderborstel bovenhalen.
Gezien de collectie poppen al bij al beperkt was, moest men noodgedwongen ook regelmatig plastic koppen of houten koppen uit de speeldgoedhandel gebruiken. Enkele koppen waren via schoonbroer Roger uit het Spelleke van Pierke “overgewaaid”. Odilon kon ook een aantal poppenkoppen op de kop tikken die uit een soort bruine steen gebakken waren.
PALLIETER bracht vooral voorstellingen in de vaste zaal, zijnde de garage van de woning van Odilon FASSEUR in de toenmalige Kloosterstraat 44 te MARIAKERKE (thans de Juliaan Braekeleersstraat). Iedere zondag, tijdens het seizoen (dat liep van september tot Pasen), werd de auto buiten gezet en werden daar bankjes geplaatst, die tijdens de week voor het theater opgestapeld stonden.
In deze “zaal” werden tot 80 à 100 kinderen binnengelaten. Martin FASSEUR beweerde zelfs dat er er éénmaal zelfs 180 waren …
Poppen en zetstukken zaten weggeborgen op de zolder. Meestal was het Martin die de zondagochtend alle klaarmaakte en naar beneden bracht. Martin was trouwens het hardst door de poppenspelmicrobe gebeten. Iedere zondagvoormiddag rond 10.30 u. kwamen de spelers samen om het stuk dat ’s namiddags zou gespeeld worden nog eens door te lezen. De tekst werd ’s namiddags voor de spelers opgehangen zodat “min of meer” kon afgelezen worden.
PALLIETER was een “familiebedrijf” : spelers waren naast Odilon zijn echtgenote, zijn zoons Martin en Pierre (die zich vooral met licht en klank bezighield) en een overbuur, Marcel. Odilon vertolkte de Pierkesrol, Marcel nam meestal de zware stemmen voor zijn rekening. Zoon Philippe hielp dapper mee tijdens de pauze om snoepgoed te verkopen. Er waren ook soms gelegenheidsmedewerkers, waarvan er blijkbaar één meer in de snoep dan in het spelen met de poppen geïnteresseerd was …
Eind van de jaren ’50 had PALLIETER een ‘filiaal’ in DRONGEN, waar de zondagnamiddag om 17.00 u. in de zaal van café “SPORTVRIEND” aan de Bredestraat 25 een tweede vertoning gegeven werd (toen begonnen de voorstellingen te MARIAKERKE om 14.00 u. i.p.v. 14.30 u. zodat men nog tijdig met het materiaal in DRONGEN kon geraken). In die zaal stond dan het reizend theater van PALLIETER opgesteld.
De toegangsprijs bedroeg in die periode, blijkens een krantenartikel uit 1960, zes frank. In 1970 was de toegangsprijs voor de vaste zaal in Mariakerke al gestegen tot 15 frank.
Was er op zondagnamiddag ook een reisvoorstelling, dan speelde Odilons vrouw in de vaste zaal met één van de spelers en werd er uitzonderlijk eens een (eenvoudig) stukje zonder Pierke opgevoerd. De meeste reisvoorstellingen waren wel in de periode van Sinterklaas en Kerstmis.
Wekelijks werd er tussen het derde en het vierde bedrijf ook een tombola georganiseerd. Odilon was «chef de vente» in de toenmalige Grand Bazar in de Veldstraat, had dus veel contacten met allerhande leveranciers en aldus werd de prijzenkast gevuld. Ook kon hij via zijn werk veel licht beschadigd speelgoed afkopen voor een zacht prijsje. Dit speelgoed werd dan hersteld en kon gewonnen worden door het publiek door een systeem van “aanwezigheidskaarten”. Wekelijks kreeg men op die kaart een stempel en wie op het einde van het seizoen het meest stempels had kon dat speelgoed (een “echt” fototoestel, poppen “tennisraketten” enz …) winnen.
Er waren nog andere “lokkertjes”. Zo kreeg men n.a.v. de eerste voorstelling van het seizoen 1960-1961, op zondag 18 september, een “lekkere Seven Up”. Die dag werd “Met Pierke naar de Maan” opgevoerd. Op de openingsvoorstelling van 24 september 1961 (toen men “Het Vliegend Tapijt” speelde) en op deze van 15 september 1963 (toen “De Wonderfontein” voor het voetlicht gebracht werd) kreeg, volgens de strooifolder, elke kind “een lekker ijsje Ola”.Ook n.a.v. van de openingsvoorstelling van 11 oktober 1970, toen “Alladin en de Wonderlamp” werd gespeeld, bekwam volgens de strooifolder elk kind nog steeds “een lekkere ijskreem Ola”.
Odilon had ook sponsors die de kosten van de strooibriefjes betaalden. Op deze strooibiljetjes was dan onderaan publiciteit voor de sponsor opgenomen, bv. voor “Poeders MANN” of “Super 8 Haecht Export”. Op zeker ogenblik bleek de sponsor, die door een derde was aangebracht, een fabrikant van naaimachines te zijn, maar wel niet het merk dat toen in de Grand Bazar verkocht werd. Odilon kon het niet over zijn hart krijgen om voor een concurrent van een leverancier van zijn werkgever reclame te maken en vond er niets beter op dan van ieder briefje de publiciteit af te knippen. De sponsor kon daar echter niet meer lachen en Odilon mocht een paar bijzonder boze telefoontjes ontvangen.
In 1974, toen Odilon verhuisde naar een nieuwbouw kreeg PALLIETER van de gemeente de oude raadszaal in de Petrus Meirestraat ter beschikking, een veel ruimere zaal, maar wel op de eerste verdieping. Toen de brandweer voorschreef dat er een noodtrap moest geïnstalleerd worden besloot PALLIETER er mee te stoppen. De kinderen van het gezin FASSEUR hadden ondertussen andere zaken aan hun hoofd en protesteerden niet tegen deze beslissing. Dat was in 1977. Al het materiaal werd verkocht en geraakte verspreid.
Odilon hield weinig of geen herinneringen over aan zijn theater : slechts een tiental foto’s, vooral genomen tijdens Sinterklaasvoorstellingen, en een map met persknipsels bewaarde hij. Zoon Martin ‘redde’ wel alle speelteksten en een groot deel van de geluidsbanden.
Overigens stond PALLIETER weinig in de belangstelling bij de pers. Odilon vermeed dit naar eigen zeggen bewust omwille van zijn functie in de Grand Bazar. Om dezelfde reden trok hij zich ook weinig of niets aan van verenigingen als het V.V.P., waar huisvriend Pierre DE WISPELAERE nochtans jarenlang voorzitter van was. Het t.v.-programma ECHO wijdde op 6 februari 1971 wel een korte reportage aan het “familiepoppentheater” met enkele fragmentjes uit een voorstelling van “De Wonderfontein”. Deze opname wordt nog steeds bewaard in het VRT-archief !
Nadat PALLIETER was stopgezet zocht en vond Odilon FASSEUR een nieuwe hobby, namelijk het geven van voordrachten met diavoorstelling. Hij zou er nog meer dan 140 geven.
Jaren later zou Martin FASSEUR nog, zeer korte tijd, zijn eigen reizend poppentheater “Thalia” uitbaten, met poppen gemaakt door zijn schoonzuster. Door een tekort aan vaste medewerkers bleef het experiment beperkt tot enkele vertoningen van “Simbad de Zeeman” en “De Reis naar de Maan”.
Martin FASSEUR schonk uiteindelijk alle speelteksten, de geluidsbanden én de weinige foto’s die er waren aan Dieter VANOUTRIVE. Dieter kon bovendien enkele jaren geleden het reizend theater van Pallieter en een groot deel van de decors kopen van Jaak DE VOS. Van Luk DE BRUYKER kreeg Dieter tenslotte een groot deel van de rekwisieten. Het (gerestaureerde) reizend theater, bepaalde (gerestaureerde) decorstukken en rekwisieten worden thans bij gelegenheid ingezet bij PEDROLINO en zo blijft PALLIETER toch een beetje verder leven …