Nog voor het uitbreken van de tweede Wereldoorlog werd in 1939, op initiatief van Albert Vermeiren (geboren te Gent op 26 december 1921), het marionettentheater “Nele” opgericht.
Tijdens zijn studies aan de Gentse Academie voor Schone Kunsten, waar hij later zelf docent werd, ging Albert Vermeiren met zijn medestudenten, onder leiding van architect Bontinck, naar het Gentse Museum voor Folklore. Daar zagen zij poppen van “ ’t Spelleke van de Muide ” en ze kregen vervolgens de opdracht een eigen pop te maken. Toen ze daarmee klaar waren, wilden ze er ook mee spelen, zodat ze ook decors gingen maken en lichttechniek bestudeerden.
Een locatie voor de voorstelling was vlug gevonden. Karel van Lerberghe, toen voorzitter van de kunstkring “Pan” op de Korte Meer, stelde daartoe zijn galerij ter beschikking. Het betrof een kelder met welgeteld 37 plaatsen … Nog datzelfde jaar speelden de studenten ”Smidje Smee”. De poppen waren zo verzorgd dat men hen verzocht ze te exposeren in het Museum voor Sierkunsten. Dat gebeurde in 1939.
Albert Vermeiren had de smaak te pakken. Hij droomde ervan kunstvolle poppen en schermen te maken en daarmee te spelen. Hij stak in 1939 in de zaal “Pan” van wal. Hij ontwierp niet alleen zelf zijn poppen en decors maar was tevens de belangrijkste speler en hij schreef de stukken. Zijn voorliefde ging uit naar de universele sprookjesschat (vooral Oosterse sprookjes) en de oude legenden.
Men zocht een Vlaamse naam en kwam via Tijl Uilenspiegel al vlug bij “Nele” terecht, het hart van Vlaanderen. “Langs de draad via de handpalm naar het hart …” Dit belette niet dat “Nele” anderzijds ook jarenlang speciale voorstellingen in het Frans gaf voor de kinderen van de Gentse bourgeoisie …
Vanaf de zomer 1939 werkte Albert Vermeiren samen met Gilbert Slosse (die later een tijdlang poppentheater “De Belleman” zou runnen) en met Arsene Duyck.
Een bezoek aan het Brusselse poppentheater “Le Peruchet” deed de balans volledig overslaan naar de marionet (aanvankelijk speelde men wel degelijk met stangpoppen …). Men wilde bovendien gebruik maken van theaterbelichting. Er werd een nieuw toneel gebouwd met meer mogelijkheden voor decor. Er werden nieuwe poppen gemaakt. Begin 1940 telde men er al 38. Men speelde wel nog steeds volledig op improvisatie.
Na het behalen van zijn einddiploma ging Albert Vermeiren zich nog twee jaar vervolmaken in decorbouw en scenografie.
Op 2 mei 1942 bracht men reeds de 100e vertoning met “Het Spookschip” (een bewerking van “De Vliegende Hollander”), de eerste volledig uitgeschreven en uitgetekende productie. Omwille van de stijgende belangstelling brengt men vanaf eind mei 1942 voorstellingen zowel op zaterdag als op zondag. André De Moerloose en Raoul Sinia, studenten aan het Koninklijk Muziekconservatorium, komen de rangen van de spelers vervoegen en gaan een markante invloed uitoefenen op de manier van spelen.
Op 27 februari 1943 bracht men al de 200e vertoning. Dat werd “Ali-Baba” gevolgd door een klucht “Pierke bij de fotograaf”. De inleiding werd toen gegeven door G. Follman, toen “leider der Vereniging voor Poppenspelers” … Vanaf maart 1943 begon ook Simonne Pollet, later mevrouw Vermeiren, mee te spelen.
Het gezelschap bleef in “Pan” spelen tot eind 1944. Na de bevrijding van Gent moest Nele verhuizen want men wou men immers opnieuw in “Pan” met de inrichting van tentoonstellingen starten.
Van 4 november tot 6 december 1944 speelde Nele in de GRAND BAZAR in een mooi ingericht kader een reeks voorstellingen, om het uur een kort stuk, zowel in het Nederlands als in het Frans …
Ondertussen werd naar een nieuw vast onderkomen gezocht. Albert Vermeiren vond een uitstekende kelderruimte op de Hoogpoort, onder een begrafenisonderneming. De prijs was zeer schappelijk maar toch kwam er in extremis een kink in de kabel. In de mening dat alles in kannen en kruiken was, had men met vrienden en vriendinnen reeds druk binnen en buiten de kelder gewerkt. Een drietal dagen voor de opening moest Albert Vermeiren zich echter bij de huisbazin, een oude vrijster die in het Gewad woonde, gaan aanmelden. Door toedoen van een aan de overkant van de zaal wonende pastoor wist ze over het over-en-weer geloop van de jonge mensen. Het samenbrengen van jong volk van verschillende geslachten in een donkere kelder, dat kon niet fatsoenlijk zijn … En daarom werd de kelder niet aan Albert Vermeiren verhuurd …
Een andere ruimte werd gezocht en gevonden in een werkhuis aan een oude woning op de Kortrijksesteenweg. Daar speelde men tussen ’45 en ’47. Hier ging de productie “Marouf” in première, die later voor het 50-jarig bestaan in een compleet nieuwe enscenering zou hernomen worden. Er was plaats voor honderd veertig kinderen. Als het regende, moest men echter blikken dozen aan de zoldering vasthaken om het overvloedig binnenssijpelende water op te vangen …
In 1947 ging Albert Vermeiren met zijn theater een oude Romaanse kelder, op het Emiel Braunplein aan het Belfort, onder een beenhouwerij, betrekken. Op 5 juli 1947 ging daar als openingsvertoning “De Schone en het Monster” door. Een jaar later werd zoon Michel geboren, die ook al vlug in het theater ingeschakeld werd.
In de kelder aan het Braunplein werd, in 1949, het tienjarig bestaan gevierd. Men voerde “Sir Halewijn” op, begeleid door aangepaste muziek, gecomponeerd door André De Moerloose. In de allesbehalve ruime plaats achter de scene speelde een groepje muzikanten viool, cello en fluit. De voorstelling was uitsluitend voor volwassenen bedoeld. Er werden dan ook maar een paar voorstellingen van gegeven.
Bij een reis naar Parijs maakt Vermeiren kennis met het “Theatre du Luxembourg” waar Robert Desarthis de plak zwaaide. Dit bezoek liet een zware indruk na. Men besloot dat iedere productie een eigen sfeer moest uitstralen en dat er voor ieder stuk voortaan nieuwe poppen en decors moesten komen. Het poppenarsenaal groeide aan tot een 200-tal. Er stonden een 40-tal stukken op het repertoire.
In 1949 stond de kelder aan het Braunplein plots onder water … Het marionettenspel dreef tussen de banken en de rest van de inboedel … Er werd toen tijdelijk in de zaal van “De Rode Hoed” aan Klein Turkije gespeeld met het reizend theater.
In dezelfde jaar vond “Nele” een onderkomen in de “Galerij Interior “ op de Brabantdam. Er werd een nieuw podium gebouwd. Een galavertoning tijdens dewelke de Bretoense legende “Het verzwolgen land” (of “De koning van Ys”) werd opgevoerd, luidde de start van deze periode in. Tijdens de receptie vroegen talrijke genodigden om even een kijkje achter de scene te mogen nemen. De podiumstellages bleken helaas niet op dergelijk gewicht berekend want nauwelijks was een eerste groep achteraan of de bevloering begaf. Met veel moeite, maar gelukkig zonder gevolgen, werden de poppenfans één na één uit hun netelige situatie gered. In die tijd was de toegangsprijs, zo blijkt uit een oude foto van de kassa, 5 frank voor kinderen en 8 frank voor volwassenen … Amper een jaar later kocht de firma Braun-Fortuna het huis en kon Albert Vermeiren opnieuw naar een vaste speelruimte zoeken. Uiteindelijk belandde hij aldus in 1952 in een “bel-etage” in de Vlaanderenstraat in Gent.
Toen begon de markantste episode van het marionettentheater. De toenmalige huisbaas vond het zelfs niet nodig een huurcontract op te maken, omdat hij dat ‘artiestengedoe’ wel kende en ze waarschijnlijk na zes maanden wel weer ergens anders wilden spelen. Maar “Nele” zou er uiteindelijk 37 jaar spelen ! De eerste productie in deze zaal was “De Schone en het Monster” met Dries Wieme in de rol van “het monster”.
Inmiddels had het team kennis gemaakt met het werk van William Dwiggings uit Amerika, die als graficus, schilder-beeldhouwer, een eigen theater had ingericht met de bedoeling een eigentijdse waarde te geven aan het poppenspel. Verder was er de invloed van het Salzburger marionettentheater van prof. Eicher en na een bezoek aan het Stedelijk Marionettentheater van Munchen kreeg Nele een compleet nieuwe scène, met alle mogelijkheden van een groot theater qua decor en belichting.
(de zaal in de Vlaanderenstraat na de laatste aanpassingen)
In 1959 bracht “Nele” voor haar twintigste verjaardag “Pamir, prins van Illia”. In 1964 vierde ”Nele” het 25-jarig bestaan met de productie van “Michael Strogoff” en vijf jaar later stond voor het dertigjarig bestaan “Kalief Ooievaar” op het programma.
Spelers in die tijd waren, naast Albert, zijn echtgenote Simonne Pollet en hun zoon Michel, Jocelyne en André Deblaere, Daisy Dekoninck en Maurice Lauweryns. Deze laatste zou jarenlang ook instaan voor de “bijzondere technieken”.
Het repertoire was toen al bijzonder uitgebreid. Enkele titels uit die tijd : “Naar het land der pinguins” ; “Robrecht en Beatrijs” ; “De Sneeuwvogel” ; “De gele Nar” ; “Het vliegend tapijt” ; “De vuurvogel” ; “De parels van Neptunus” ; “De gouden Appels” ; “De prinses met de gouden haren” ; “Keizer Karel en boer Krelis” ; “Kapitein Randolf” ; “De oude Melodie” ; “Genoveva van Brabant” ; “De bron van de duizendjarige” ; “Het loterijbriefje” ; “Jan Snoef en Kroes” naast bekende sprookjes zoals “Assepoester” ; “Sneeuwwitje” ; “De schone Slaapster” ; “Roodkapje” ; “De gelaarsde kat” enz …
In de jaren ’50 werd soms ook op woensdagnamiddag gespeeld. Dan werden avonturen opgevoerd rond een vast, en gekend, hoofdpersonage. Zo waren er begin de jaren ’50 diverse avonturen met stripheld “Eric de Noorman” in de hoofdrol. Albert was immers bevriend geraakt met de tekenaar van de serie, de Nederlander Hans Kresse, en deze vond het goed dat zijn personages ook als pop gebruikt werden. Hij stelde ook gratis exemplaren van de strip ter beschikking die dan aan de kinderen werden uitgedeeld na de voorstelling. De reeks had veel succes en soms werden er zelfs twee voorstellingen op één dag gegeven, een eerste om 14 u. en een tweede om 16.30 u. !
Enkele jaren later was er een gelijkaardig experiment met “Ivanhoe”, een toen zeer populair tv-feuilleton.
Waar men aanvankelijk “live” speelde, schakelde men vanaf de jaren ’70 beetje bij beetje over op spelen op band. Officiële reden was dat het marionettenspel te veel concentratie vroeg. Maar bovendien zat men toen met het probleem van medewerkers die kwamen en gingen en als de tekst al op band stond hadden nieuwe medewerkers minder “inlooptijd” nodig. De reacties van de kinderen werden zoveel mogelijk opgevangen door het gechronometreerd inlassen van vragen. De teksten werden soms ingesproken door bekende toneelmensen : Chris Thys, Leah Thys, Jo De Meyere, Roger Bolders, Dries Wieme, Bob De Moor en vele anderen brachten voor “Nele” hun stem op band. De familie Vermeiren nam ook steeds een aantal stemmen voor hun rekening. Dat Albert en Simonne niet echt algemeen Nederlands zonder Gents accent konden praten, daar stoorde niemand zich aan. Na enige tijd werd ook met een “regieband” gewerkt : op het tweede spoor sprak Albert, opnieuw met een pittig Gents accent, regieaanwijzingen in, enkel hoorbaar achter de scène, zodat de spelers op het juiste moment de juiste actie deden met hun poppen.
Naar aanleiding van het vijfendertig jaar bestaan creëerde “Nele” een mini-musical “De blauwe duif”. Daarin werd de natuur verheerlijkt tegenover de verschrikking van het geweld. De tekst was van zoon Michel (later “Misjel”) die tussendoor ook onder de schuilnaam “Mike Laurent” werkte. De liedjes werden door André Sollie gecomponeerd. Gemonteerd in zeven schermen en negen taferelen werd een pedagogisch verantwoord spel gebracht met een hoog “flower-power”gehalte. Naast het gezin Vermeiren bewogen ook Luk De Bruyker en Jean-Pierre Bauwens de poppen.
Voor het 40-jarig bestaan koos “Nele” voor “De gouden vogel”, een prachtige productie met talrijke verbluffende effecten. Dries Wieme en Paul Codde spraken toen opnieuw een aantal stemmen in.
Geruime tijd beschikte de groep ook over een reizend theater. Aanvankelijk werd het materiaal bij een reisvoorstelling op een stootkar geladen, voor zover de afstanden niet te groot waren. Later werd een auto ingeschakeld. Albert Vermeiren speelde echter niet graag op verplaatsing omdat de omstandigheden meestal niet erg goed waren. Vanaf de jaren ’70 werd het aantal reisvoorstellingen dan ook sterk afgebouwd en uiteindelijk werd nog uitsluitend in de vaste zaal gespeeld.
Die zaal was zeer luxueus ingericht. De muren waren prachtig bekleed en stemmig verlicht en de banken hadden leuningen en stonden op een tribune zodat iedereen goed kon zien. Honderdtwintig personen konden er comfortabel voor een scene zitten die 1,80m breed en 0,70m hoog was. Achteraan de zaal bevond zich de kassa, een snoepwinkeltje en een vestiaire. Er was ook opslagruimte voor de talrijke decors.
Bij “Nele” speelde men hoofdzakelijk met marionetten doch vanaf de jaren ‘70 kwamen er tevens hand- en staafpoppen bij. De laatste twee soorten werden tussen de verschillende taferelen gemanipuleerd vanuit de “gracht”, een smalle gang vooraan de scene. Deze combinatie werkte zeer goed in een productie als “Prinses Pinkje, dapper Duimpje en reus Rozijn” waar Misjel in levende lijve, weliswaar met masker, de rol van de reus speelde.
Voor het overige was Albert fel gekant tegen het mengen van poppen en acteurs. Hij vond dat dit echt niet kon en paste dit dan ook nooit toe in zijn theater.
De presentatie gebeurde aanvankelijk door Bo-Bi, een zwart jongetje in piccolo-uniform, een marionet met sprekende mond. Later werd dat een bekpop : Pino, een kleurrijke vogel, zeer geliefd bij het kinderpubliek.
Vermeirens poppen waren juweeltjes. De meesten hadden 9 draadjes. Aanvankelijk was het speelkruis in driehoeksvorm. Dat liet weinig bewegingsmogelijkheden toe. Later werd een veel beter speelkruis ontworpen en werd veel meer aandacht besteed aan bewegingsmogelijkheden en balans. Ook de decors waren meester-werkjes. Zeer modern, steeds in reliëf en buitengewoon harmonisch opgevat, was elke scene een artistieke prestatie, een schilderij van waaruit een betoverde poëzie tot de toeschouwer overkwam. Ook zoon Misjel werkte daar aan mee.
Gedurende al die jaren kwamen en gingen de medewerkers. Germaine Niel, J-P. Bauwens, Marc Hoogveld, Leo Xavier zijn zowat de belangrijkste namen. Luk De Bruycker, stichter van “Taptoe”, werkte gedurende acht jaar als vast marionettenspeler mee. Ook Dries Wieme en Rudy Sinia speelden enige tijd mee.
Vermeirens repertoire stond onder het motto van ”een fantasiewereld voor velen, een werkelijkheid bij Nele”. Hij beschouwde poppenspel als een “even-uitblazen”, weg met de hardheid van het dagelijkse leven waarmee ook kinderen geconfronteerd worden. Hij was principieel gekant tegen het optreden van Pierke in sprookjes zoals “Hans en Grietje”. Hij speelde niettemin “Pierkes-stukken” in de zin van de Tin Tin avonturen van Hergé. “Pierke in India”, “Pierke in China”, “Pierke in Afrika” stonden bijvoorbeeld op de speelkalender in 1977-’78. Ook klassiekers als “De Reis naar de Maan” en “Genoveva van Brabant” werden opgevoerd en dan lag de speelstijl verdacht dicht bij het Gentse folklore-poppenspel, al speelde men dan met marionetten i.p.v. stangpoppen. Aanvankelijk speelde Pierke steeds met Gust, een Gents sprekende clown en een betweter die Pierke, tegen wil en dank, uit de moeilijkheden haalde.
Om minder dialect in de voorstelling te hebben, werd Gust later vervangen door Eulalie, een adellijke tante van Pierke. De stukken werden dan ook herwerkt : “Pierke in Indië” werd “Prinses Haïcha”, “Pierke in Afrika” werd “Het Goud van het Oerwoud” enz …
Het gebeurde trouwens regelmatig dat een oud stuk uit het repertoire werd opgefrist : poppen werden aangepast of vernieuwd, de tekst werd onder handen genomen … Dikwijls kreeg het stuk dan ook een andere titel. Was Albert Vermeiren niet meer tevreden over een bepaalde productie, dan werd deze, al dan niet tijdelijk, afgevoerd. De poppen (of delen ervan) werden dan soms, al dan niet aangepast, voor een ander stuk gebruikt en de bandmontage werd vernietigd …
“Nele” was ook present op enkele poppenspeltentoonstellingen, o.m. 1977 in de Generale Bankmaatschappij (Kouter) tijdens de “Tweede Gentse poppenspelweek”.
“Nele” was ook het eerste marionettentheater dat door de Vlaamse televisie werd uitgenodigd om enkele kinderprogramma’s te verzorgen voor de proefuitzendingen van de jaren vijftig. Later kwamen talrijke nieuwe producties op de buis, o.a. “De Blauwe Duif” ; “De gelaarsde kat” ; “Het Toverpaard” … Het theater was ook te zien in programma’s als “Dit leuke land”, “Schildpadplein” en “Tineke” op de Nederlandse t.v. (waar de presentatrice het voortdurend over poppentheater “Neel” had). Er werd ook één productie speciaal voor de Nederlandse televisie gemaakt : “Bot en Botje”. De poppen, een hele reeks geraamtes, werden later deels gerecycleerd in de productie “De Blauwe Roos”. Voor het kleuterprogramma van de toenmalige BRT bracht het gezelschap een reeks “Rik en Rietje” in afleveringen, waarin twee kinderen avonturen beleefden in het grote bos en regelmatig ter hulp werden gesneld door Merlijn de tovenaar. Hiervoor gebruikte men poppen en decors uit de voorraad …
Vanaf 1986 draaide poppentheater “Nele” ook mee in de mallemolen van de Gentse Feesten. Met een afwisselende reeks voorstellingen wilde men inspelen op de grote belangstelling voor het theatergebeuren tijdens de feestweek. In tegenstelling met de andere Gentse theaters, die dan zeker met Pierke speelden, koos “Nele” dan voor sprookjes in het algemeen Nederlands. Niet-Gentenaars die naar de Feesten kwamen met hun kinderen stelden dat bijzonder op prijs.
In vijftig jaar tijd schiep Albert, later bijgestaan door zijn zoon Misjel, meer dan 850 poppen, want voor bijna elke creatie maakten ze nieuwe exemplaren. Voor 1965 waren de koppen in hout maar sindsdien werden ze op een houten bolvorm in houtpasta geboetseerd. Simonne Pollet, de echtgenote van Albert, kleedde bijna alle poppen aan.
Ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan werd het Oosters sprookje “Marouf” herschreven, het meest ingewikkelde scenario dat Albert Vermeiren ooit produceerde. Hij kon de première echter niet meemaken. Op 8 september 1989 overleed hij plots, net voor de viering van een halve eeuw “Nele”. Misjel Vermeiren zette het artistiek werk van zijn vader voort in het 50ste seizoen dat als postume hulde aan de stichter werd opgezet. Misjels echtgenote, Josje Hazenberg, werd als nieuwe medewerkster ingeschakeld, evenals Patrick Hemelryck. Jean-Pierre Maeren, van poppentheater Magie, oud-leerling van Albert, sprak al enkele jaren ook stemmen in en speelde af en toe mee als gastspeler. Men startte het seizoen “verlaat” op in november 1989 en in december van datzelfde jaar beleefde “Marouf” alsnog zijn première.
Omdat het huis in de Vlaanderenstraat, waar het theater al die jaren onderdak vond, plots verkocht werd moest “Nele” noodgedwongen twee maanden vroeger dan gewoonlijk een punt zetten achter het 50e speelseizoen. Het betekende meteen het einde van het theater. Dat had ook te maken met de tanende publieke belangstelling en het feit dat Misjel in Nederland woont en ieder week end moest overkomen. Bovendien bleef men met een tekort aan medewerkers kampen …
Het grootste deel van de poppen, een 550-tal, en een aanzienlijk deel van de rekwisieten, werden enkele jaren later door Simonne in bewaring gegeven aan HET FIRMAMENT in Mechelen. De familie Vermeiren hield de poppen van enkele belangrijke producties : “Pinokkio”, “De Gouden vogel”, “Prinses Ezelsvel”, “Marouf” … Enkele losse exemplaren werden weggeschonken aan vrienden en kennissen. Zo kreeg Dieter Vanoutrive ook een tiental exemplaren uit diverse producties, evenals enkele losse houten koppen uit de beginjaren, een deel van de technische installatie en een deel van het papieren archief.
Begin 2016, na het overlijden van Simonne, vertrouwde de familie Vermeiren het beheer van de volledige collectie poppen en de rekwisieten evenwel toe aan Dieter Vanoutrive, zodat deze waardevolle collectie opnieuw kon ingezet worden bij Pedrolino. Nele leeft dus nu weer verder onder de vleugels van Pedrolino ! De vroegere presentatiepop “Pino” leidt nu ook elke openbare woensdagnamiddagvoorstelling in bij Pedrolino.
De prachtige verzameling decors is helaas blijkbaar verloren gegaan. Ze waren opgestapeld in een magazijn in Nederland. Toen het bedrijf eerst overgenomen werd en later failliet ging, werd deze waardevolle schat door onwetende derden blijkbaar vernietigd …
Misjel bewaarde wel de meeste teksten, foto’s en ontwerpen. De meeste banden waarop de teksten ingesproken werden zijn ook bewaard gebleven. Dieter Vanoutrive heeft deze inmiddels allemaal gedigitaliseerd. Misjel restaureerde met veel zorg tientallen foto’s die nu ook digitaal beschikbaar zijn. De door Albert Vermeiren meestal zelf gefabriceerde toestellen voor speciale effecten (o.a. “wolkenmachine”, “sneeuwmachine”, “vuurmachine”, “vuurwerk”) schonk Misjel aan Pedrolino die er sindsdien dankbaar gebruik van maakt in een aantal producties.
Wie nu het materiaal van “Nele” bekijkt krijgt de indruk dat het dit een wel erg traditioneel marionettentheater was. Maar destijds gaf het heel wat nieuwe impulsen, voornamelijk op het gebied van de scenografie. De producties van “Nele” waren steeds gekenmerkt door theatrale decors, sfeervolle belichting en speciale effecten.
Precies door die vernieuwde aanpak in vorm en speelstijl moet “Nele” toch beschouwd worden als een van de belangrijkste poppentheaters die Gent ooit heeft gehad. Poppenspelers als Jean-Pierre Maeren en later Dieter Vanoutrive, bewonderaars van het werk van Albert Vermeiren, lieten zich sterk door hem beïnvloeden.
In 2009 herdacht Pedrolino dat Nele 70 jaar geleden gesticht werd en dat de stichter, Albert Vermeiren, 20 jaar geleden overleed, met een bescheiden tentoonstelling in het EFTC tijdens de Patersholfeesten en met een voorstellingenreeks van “Kalief Ooievaar” in oktober 2009. Enkele jaren later kwam de volledige collectie uiteindelijk terug naar Gent, waar ze nu door Dieter Vanoutrive beheerd wordt. Deze laatste kon bovendien in een brocante-winkeltje in Gent nog een vijftigtal verloren gewaande poppen op de kop tikken.
“Hoe meesterlijk geacteerd en zuiver geënsceneerd een film ook moge zijn, toch mist hij steeds de dimensie van het echte gebeuren. Al kan men met de tekenfilm om het even welk aan onze fantasie ontsproten idee technisch volmaakt uitbeelden, toch mist dit medium het innig contact, het samenspel met de toeschouwer.
Tegenover het klassieke toneelspel of de opera biedt het poppenspel dit voordeel niet gebonden te zijn aan menselijke maatstaven. Droom en werkelijkheid kunnen volkomen door elkaar vloeien. Het publiek, rechtstreeks betrokken in intrige of spel, vergeet zijn eigen bestaan, leeft intens mee met het irreëel gebeuren en reageert spontaan op de dialoog en de handelingen van de meest fantastische wezens.
Ook het poppenspel heeft zijn keerzijde … Ondanks het feit dat in het oeuvre van onze grootste dichters en dramaturgen toneelwerken voorkomen welke speciaal voor het poppenspel geschreven zijn, toch blijft dit genre steeds beschouwd als een zuiver folkloristisch amusement, een gedoe dat enkel bestemd is voor prille jeugdjaren.
Wij putten onze moed en doorzettingsvermogen uit het besef dat, met onze scheppende bezigdheid, wij de moderne mens, ondanks al zijn super-confort en electro-technische spitsvondigheden toch nog iets kunnen geven waarnaar hij thans zo snakt … wat frisse betovering, een ontspannen gemoed, het vergeten van de pijnlijke nuchterheid van zijn eigen IK.”
Albert Vermeiren, 1969.