Het poppengildeke ‘T MASKE was een initiatief van Marcel HOSTE, de pionier van de mime in Vlaanderen.
M.A.J. HOSTE werd geboren te Gent in 1912. Hij groeide op in een volkse buurt maar kwam, dankzij zijn ouders, toch in contact met de verfijning van de artistieke milieus van zijn tijd. Zijn moeder was immers mode-ontwerpster en zijn vader fotograaf. Vader HOSTE kreeg regelmatig opdrachten van de Koninklijke Opera van Gent.
In het atelier van zijn vader kon HOSTE zich creatief uitleven. Zijn artistiek gevoel kwam tot verdere ontplooiing door zijn opleiding aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten, waar hij de klassen schilderkunst en beeldhouwkunst volgde.
HOSTE studeerde af in de jaren ’30, jaren van zware economische crisis. Zijn vader stierf bovendien, zodat HOSTE moest gaan werken, o.a. in een textielfabriek in Dendermonde.
In 1935 vatte HOSTE, bijgestaan door Edmond HAYAERT en Armand VAN HOECKE, het plan op om een poppentheater te bouwen. Reeds als kind had hij zich met poppenspel uitgeleefd door kartonnen theatertjes te maken met materiaal van de uitgeverij Epinal. Maar nu mocht het echter geen eenvoudig (“primitief”) folklore-spelleke zijn, het moest een verfijnd, “gestyliseerd-mystisch” spel worden dat een beeld zou vertonen waar woord, beweging, schermen en muziek één zouden worden onder de vorm van een “ware kunstuiting”. Men wou de toeschouwer laten vergeten dat hij naar poppen zat te kijken. Er zou veel belang gehecht worden aan belichting en muziek om de juiste sfeer te scheppen. Decors moesten heel sober zijn, enkel de grote lijnen werden weergegeven. Eeen bos werd bv. voorgesteld door een groen gordijn met twee boompjes ervoor, in eenvoudige trekken. Alle overbodige details werden weggelaten. Op het repertoire zouden ernstige stukken staan die ook en vooral volwassenen moesten aanspreken.
Het theater werd voor het eerst aan het publiek getoond in oktober 1935 tijdens een tentoonstelling “Vrijen-tijd” in het Feestpaleis-park te GENT en wekte daar blijkbaar bewondering op.
In 1936 ontstond de naam “ ’t Maske “, een dialectische uitspraakvorm van het woord “Masker”. De eerste voorstelling werd uiteindelijk gegeven op 18 oktober 1936. Er was een bijzonder uitgebreid programma voorzien. Na het openingsstuk was er kamermuziek o.l.v. de pop “prof. Noot” met vleugel-piano en zang. Daarna trad “Sun-Pat”, de clown op. Vervolgens werd het eerste toneelsprookje van HOSTE opgevoerd “Van een zoete Sproke” in vijf taferelen met HOSTE in de rollen van Koning Goedland, Marten, Heelal en dienaar en Marcella DE KROOCK (met wie HOSTE in augustus 1937 zou huwen) als prinses Ann. Daarna voerde men “De zeer schoone uren van Juffrouw Symforosa Begijntje” op, naar het boek van Felix Timmermans en bewerkt door HOSTE in 8 taferelen. Marcella DE KROOCK speelde Symforosa, Solange HOSTE speelde juffrouw Muyshondt, terwijl HOSTE zelf de rol van Martinus vertolkte.
Met Pasen 1937 én de daaropvolgende zondag werd een nieuw programma opgevoerd. Na het “Orchestra” kwam opnieuw prof. Noot optreden, gevolgd door de “witte geest”, “natuurstonde nr. 1”, “Feith’s novelle”, bewerkt door Hoste als “De Bruidschat” in twee bedrijven en “Hélisu, eene maanreis”, in drie bedrijven.
Vanaf 1938 werd besloten om bij iedere vertoning een kunstprogramma te schenken in klein formaat, als herinnering aan de voorstelling. Ook dit jaar was er een feestelijk programma met orchestra, natuurstonde (Pol de Mont) ; muziekstonde (prof. Noot) ; de witte geest, “Driften” van Dante, een clowneske met Sun-Pat de clown, “De zeer schone uren van Juffrouw Symforosa Begijntje” en “Dorp-Cirkus met clowns en Borstelstaart”. Een enthousiaste J. VAN EECHAUTE, beeldhouwer en lichttekenaar, bood zijn medewerking aan en werd als “raadgevend lid” benoemd.
In 1939 hield ’t Maske een Kerstavondfeestje met verkoping van boeken en voorwerpen. Dit bracht een sommetje op dat kon besteed worden aan de verbetering van de verlichting.
Een jaar later maakte de ploeg van ’t Maske kennis met de poppenspelers van het “Mickey-theater” en “Folklore”. Zij brachten op 11 februari 1940 een voorstelling in het theatertje van ’t Maske. Tijdens de pauze hield M.A.J. HOSTE een korte toespraak en schonk hij het herkenningsteken van ’t Maske (een met de hand in koper gedreven masker) aan de gasten. Enkele weken later, op 25 februari, bood ’t Maske een tegenvoorstelling aan. J. VAN EECHAUTE gaf de openingsrede waarin hij de strekking van ’t Maske verdedigde. Men voerde die dag o.a. “Bostock en C°” op, een “moderne” eenakter in drie taferelen door M.A.J. HOSTE. Renaat HOSTE en Romein SLEEUWAERT boden M.A.J. HOSTE een “Pierke” aan om de verzameling poppen aan te vullen. Ook de nieuwste pop van ’t Maske, de violist, werd voorgesteld en bewonderd.
Er zijn aanwijzingen dat Hoste een tijdlang mee heeft gespeeld met J. Van Brabant in diens “Mickey-theater”, dat later herdoopt werd in het “Modern Poppenspel” (om goed het verschil aan te geven met het traditioneel Gents Poppentheater van die tijd …). Vermoedelijk is er op zeker ogenblik een meningsverschil ontstaan waardoor de samenwerking beëindigd werd.
Op 27 oktober 1940 vierde ’t Maske haar vijfjarig bestaan. Voor een goed gevulde zaal, in aanwezigheid van o.a. dr. Eug. VERSTRAETE, bestuurder van V.I.V.O. (Vlaams instituut voor Volkskunst), verwelkomde Pierke de toeschouwers. M.A.J. HOSTE kreeg uit handen van zijn broer Renaat een “gulden boek”. Er werd o.a. “Hansel und Gretel” opgevoerd, waarbij gebruik gemaakt werd van de fonoplaten van het “märchenspiel” van Adelheid WETTE en de muziek van Engelbert HUMPERDINCK. J. VAN EECHAUTE had de kopjes van Hans en Grietje geboetseerd.
Tot dan toe had ’t Maske eigenlijk maar 8 vertoningen gegeven, waarvan dan nog één gastvertoning door derden, en in feite uitsluitend in familie- en vriendenkring …
Tijdens de bezetting maakte HOSTE kennis met Wolfgang HIRSCHFELD, een inrichter van allerlei feestelijkheden, die beloofde ’t Maske na de oorlog in Duitsland te introduceren. HOSTE schreef een eerste Vlaams artikel in het Duitse maandblad “Volkstum und Heimat”, waarvan HIRSCHFELD redacteur was, over het poppenspel in Vlaanderen. Dit bracht hem in contact met de Duitse poppenspeler ANNACKER. Opnieuw werden voorstellingen in Duitsland in het vooruitzicht gesteld …
Op 5 januari 1941 werd, ten huize van de heer Robert VAN DE SOMPEL, een proefvoorstelling gegeven voor de “Feestcommissie Elckerlyc” van o.a. “Juffrouw Symforosa”. De titelrol werd nu vertolkt door Johanna PYCK, die zich geestdriftig bij de groep had aangesloten. J. VAN EECHAUTE maakte voor de gelegenheid twee nieuwe begijnenkopjes (Juffrouw Symforosa en juffrouw Muyshondt). Er was die avond ook een tentoonstelling opgezet van het materiaal en de verzamelde documentatie.
Op 13 januari 1941 werd ’t Maske als het ware “hersticht”. Er werden nu statuten opgemaakt en een bestuur gekozen :
Voorzitter-rolvertolker : M.A.J. Hoste.
Secretaris : R. Van de Sompel
Hoofdrolvertolkster : J. Pyck
Hoofdrolvertolker : J. Van Eechaute
rolvertolker : R. Hoste
Als raadgevende leden werden M. DE BRUYCKER en A. VAN DEN HOECK aangesteld. Als gewone leden waren er K. HOSTE en R. SLEEUWAERT.
Een eerste publieke opvoering ging door op maandag 27 januari 1941 voor de leden van de “Fietsclub Roeland” en sympathisanten van ’t Maske in zaal Elckerlyc. Marc DE BRUYCKER hield een toespraak waarbij het doel en het streven van ’t Maske werd uiteengezet. Vervolgens werd “Hansel en Gretel” opgevoerd. Daarna gaf M.A.J. HOSTE uitleg over het tentoongestelde materiaal. Vervolgens was er nog een optreden van prof. Noot aan de vleugelpiano en begeleidde deze pop ook prof. Snaar, de violist.
Er volgde nog een optreden, enkele dagen later, in Jeugdherberg “Dulle Griet” in Gent (Hoogpoort) en op 29 en 30 maart 1941 trad ’t Maske op n.a.v. het eerste treffen gewijd aan “Poppenspel” te Brussel in het Hof van Tilmont, ingericht door het V.I.V.O. Als sprekers traden Jozef CONTRYN en Cypriaan VERHAVERT op. De bladzijde ter zake in het gulden boek van ’t Maske is ook ondertekend door Pierre WELLEMAN, alias Toone VI.
’t Maske kwam meer en meer in de openbaarheid. Zo zou volgens een handschrift van HOSTE “Hansel en Gretel” op twee jaar tijd 35 maal zijn opgevoerd. Nieuwe programma’s kwamen er blijkbaar niet op het repertoire, dat dus eerder beperkt bleef. Uit een getikte tekst over het poppengildeken gedateerd 19 september 1941 blijkt wel dat op dat ogenblik ook “Faust” naar Goethe reeds op het repertoire stond, al was het toen hoogstwaarschijnlijk nog niet opgevoerd. Immers, in die hierna vermelde toespraak van HOSTE n.a.v. de viering van het zevenjarig bestaan van het gezelschap worden de “medearbeiders” van het gezelschap opgeroepen worden om “deze winter” (1942) verder te werken aan Faust … Vermoedelijk is dit stuk eindelijk pas in première gegaan in november 1943 in het Museum voor Volkskunde.
In het archief van HOSTE bevindt zich een handgeschreven brief gedateerd 29 augustus 1942 waarin Felix TIMMERMANS officieel aan HOSTE toestemming geeft om “Symforosa” te bewerken tot een poppenspel en uit te voeren … Dat was nodig want een week eerder had HOSTE de formele vraag gekregen van de “Nationale Vereeniging voor Auteursrecht” of hij wel over een toelating beschikte om dit stuk op te voeren …
Wellicht zette dit feit er HOSTE toe aan om aan dezelfde Felix TIMMERMANS te vragen om als “peter” op te treden voor zijn “aanvrage tot lidmaatschap” bij de “Nationale Vereeniging voor Auteursrecht”. TIMMERMANS ging in op het verzoek. Als tweede peter fungeerde de musicus Prosper VAN EECKAUTE. De aanvraag werd ingediend op 23 september 1942.
N.a.v. het zevenjarig bestaan van ’t Maske, werd op 11 oktober 1942 een handpoppentheater voorgesteld als een “kind” van ’t Maske. Dit theater werd “Thijl” gedoopt en stond onder leiding van DE BACKER. HOSTE had Marcel DE BACKER leren kennen en was van oordeel dat hun “richting evenwijdig liep” ; vandaar dat Thijl in ’t Maske geïntroduceerd werd. Men voerde die dag met de handpoppen “Rompelsteentje” op en de eerste bladzijde uit Multatuli’s “Max Havelaar”. Aangezien dit laatste een hekelspel betrof, was het volgens HOSTE beter geschikt voor handpoppen.
HOSTE ondervond dat handpoppen dichter bij het (kinder-)publiek stonden dan marionetten. Zelf omschreef hij het als volgt : “De draadpop zal twee tot driemaal toe iets tot de kinderen moeten vragen eer er antwoord komt. De handpop stelt een vraag en krijgt aanstonds antwoord”. Bewust werd niet geopteerd voor de traditionele lokale figuren als Pierke, De Neus, Woltje maar gaf men de voorrang aan de Tijl-figuur die, volgens Hoste, “een samensmelting wordt van de lokale figuren en den geest deze toch blijft behouden, zegge de gezonde, dikwerf hekelende, Vlaamsche humor”. Deze visie belette HOSTE niet toch ook over het folklore-poppenspel te schrijven. Zo beschreef hij in een artikel van 9 september 1940 gedetailleerd het toen reeds lang verdwenen “Spelleke van Coene”.
In de gelegenheidstoespraak van HOSTE n.a.v. de viering van het zevenjarig bestaan van ’t Maske komt ook de zgn. “Gilde der poppenspelers” aan bod. HOSTE wees er op dat ’t Maske het eerste poppenspel geweest was die de spellekens weer in ’t leven geroepen had door het Vlaams Volksinstituut er op te wijzen welk een taak daar kon verricht worden. Nu liep ’t Maske het riscio het eerste theater te zijn dat verboden werd nog op te treden in het openbaar en dit door de schuld van de “Gilde der poppenspelers”, door HOSTE zonder schroom de “gilde der onwetenden” genoemd.
De “Gilde der Poppenspelers” was een initiatief van G. FOLLMAN en opgericht in augustus 1942. Officieel had zij als doel de belangen van de aangesloten poppentheaters verdedigen, de opvoedkundige waarde van het poppenspel “hooger opvoeren” en de waarde van het poppenspel in het openbaar doen erkennen. Zij zou studiedagen, prijskampen, tentoonstellingen, spreukbeurten en vertoningen organiseren, speelteksten laten keuren door schrijvers en pedagogen en een samenwerking bewerkstelligen met andere kunstenaars. Maar nog dezelfde maand werd duidelijk dat de bedoelde “gilde” in de eerste plaats nauw wenste samen te werken met de Duitse bezetter. Zo lezen we in een verslag van een vergadering van 27 augustus 1942 :
“De Propaganda-Staffel Gent heeft met welgevallen kennis genomen van de Stichting onzer Gilde. Temeer daar de Bezettende Overheid slechts naar een geschikte gelegenheid zocht om zelf in te grijpen en zoodoende de bestaande leemte te vullen.”
De gilde streefde duidelijk een erkenning na als enige officiële vereniging van poppenspelers waarbij zij als tussenpersoon zou fungeren voor het verlenen van toestemming voor het geven van vertoningen.
Hoste vertikte het om aan te sluiten bij de gilde. Blijkbaar was dit (ook) ingegeven door het feit dat J. VAN BRABANT, met wie HOSTE ondertussen in onmin leefde, gilde-deken was.
Maar korte tijd later werd het Vlaamsch Verbond van Poppenspelers opgericht, waar Mechelaar Jozef CONTRYN de touwtjes in handen hield. Bedoeling was blijkbaar dat de gilde een soort afdeling van dit verbond zou worden.
Nog steeds liet HOSTE na zich aan te sluiten. In een brief van 20 november 1942 wees FOLLMAN er op dat het V.V.V.P. het enige officieel erkend organisme was dat de noodzakelijke opvoeringstoelatingen kon verlenen. Er werd tevens op gewezen dat dergelijke toelating enkel aan leden zou gegeven worden … HOSTE had de bui blijkbaar in oktober al voelen aankomen maar gaf ook aan de brief van 20 november 1942 geen gevolg …
Maar het zou buigen of barsten worden. Een strenge brief van 3 december 1942 van Jozef CONTRYN zelf trok HOSTE blijkbaar over de streep. Hij verschool zich voor de laattijdige aansluiting achter ziekte. Op 10 december 1942 noteerde FOLLMAN de aansluiting van zowel Thijl als ’t Maske …
De richtlijnen werden alsmaar strenger. Vanaf eind december 1942 moesten ook alle speelteksten aan de censuur van CONTRYN onderworpen worden, bepaling die HOSTE duchtig aan zijn laars lapte, waarvoor hij trouwens door de Propaganda-Abteillung, het verbond te Mechelen en de afdeling “Gouw Oost-Vlaanderen” op de vingers getikt werd.
Maar speelteksten inleveren was niet voldoende : er werd ook met aandrang verzocht alle nuttige inlichtingen aan het verbond over te maken. Voor iedere voorstelling was een toelating vereist, zelfs voor een schoolvoorstelling. Anderzijds werd “streng persoonlijk en vertrouwelijk” tussenkomst beloofd indien een poppenspeler zou worden opgeroepen als arbeidskracht voor Duitsland …
In juli 1943 ontstond er wel behoorlijk wat deining toen de plaatselijke “gouwleider”, FOLLMAN, nauwelijks een maand officieel aldus aangesteld, door een woedende CONTRYN uit zijn functie ontheven werd omdat hij, na weigering van financiële steun door het V.V.V.P. voor de “Provinciale Kultuurdagen” (waar alle poppentheaters verplicht (!) moesten aan deelnemen), hiervoor was gaan aankloppen bij “Volk en Kunst” en de plaatselijke afdeling lid had gemaakt van deze organisatie.
FOLLMAN overleed echter op 10 november 1943 en al vlug liep de Oost-Vlaamse afdeling van het V.V.V.P. weer in de Mechelse pas. Inmiddels had CONTRYN als nieuwe gouwleider … Albert VERMEIREN (van marionettentheater Nele) aangesteld, die aanvankelijk nochtans ook FOLLMAN gesteund had, doch later blijkbaar “zijn kar gekeerd had”.
HOSTE liet zich blijkbaar met dit alles weinig in, al was, zo lezen we in het boek “Gent Poppenspelstad” van Lode HOSTE, oorspronkelijk wel voorzien dat hij n.a.v. de poppenspelwedstrijd georganiseerd in het kader van de vermelde “Provinciale Kultuurdagen” de slotvertoning zou verzorgen in het Gravensteen. Men zou toen “Faust” opvoeren. De hierna vermelde brand in Aalst stak toen echter stokken in de wielen. In hetzelfde boek lezen we dat HOSTE ook samen met Marcel DE BACKER “Het vergeet-mij-nietje van Thyl” bracht n.a.v. deze wedstrijd met de handpoppenkast Thyl uiteraard.
In het maandblad “Hamer” van de “Germaansche Werkgemeenschap Vlaanderen” van juni 1943 publiceerde HOSTE opnieuw een uitvoerig artikel over “het Poppenspel in Vlaanderen”.
Datzelfde jaar moest het gezelschap een zware tegenslag verwerken : tijdens een brand in de Vlaamse schouwburg te Aalst, waar HOSTE moest optreden, ging het theater in de vlammen op. Hierdoor werd, volgens Lode HOSTE in “Gent Poppenspelstad” de première van “Faust” een maand uitgesteld en ging deze uiteindelijk in november 1943 in het Museum voor Volkskunde door.
Van 25 juni tot 2 juli 1950 richtte HOSTE in zijn atelier een tentoonstelling van poppen en marionetten in. Naast de poppen van ’t Maske waren er ook poppen van andere gezelschappen te zien, o.a. van Bradi BARTH en enkele poppen ontworpen door Stefan VERMEERSCH voor ’t Spelleke van de Folklore. HOSTE zou trouwens tussen 1950 en 1960 regelmatig meespelen met het marionettentheater van Bradi BARTH. Zo vertolkte hij de rol van Repelsteeltje waarbij vooral zijn bijzonder langdurige lach in het geheugen van de toeschouwers bleef weerklinken …
Na de tweede wereldoorlog trok HOSTE ook met zijn vriend Noël VERMEULEN naar Parijs waar hij contact zocht met andere kunstenaars. Hij ontmoette er Marcel MARCEAU en raakte in de ban van de mime. In 1952 stichtte hij het Sabbattini Theater, (dat hij tot aan zijn dood in 1977 zou leiden). Terug in Gent bouwde hij zijn schildersatelier (onder de sacristie van de Sint-Pieterskerk) om tot een miniatuurtheater : een tree als podium, 50 stoelen voor het publiek en een ingemaakte kast als kleed- en schminkkamer. Door de mime-activiteiten raakte het poppenspel wat op de achtergrond. Toch vinden we in het archief van HOSTE nog documenten terug waaruit blijkt dat hij bleef poppenspel spelen : o.a. op zondag 10 mei 1953 voor het moederfeest van de K.A.V. van O.L.V. Sint-Pieters-Gent, op donderdag 25 november 1954 voor “Les Conférences de la Biloque” te Gent, op woensdag 25 december 1957 voor de Koninklijke Kring “God en Vaderland” te GENT (met “Het verdwenen kerstkribbeke” of “De avonturen van Kasper en zijn hondje Azorke”), op zondag 29 september 1959 te OPWIJK en op 20 december 1959 in het instituut voor Jeugdopvoeding “Willem Eekelers” te Antwerpen, (eveneens met “De avonturen van Kasper en zijn hondje Azorke”). Het betrof wel duidelijk telkens optredens met het handpoppentheater ; de marionetten kwamen toen al geruime tijd (sinds het einde van de oorlog ?) niet meer aan bod, al hanteerde Hoste ze nog wel bij Bradi BARTH.
Werd er na 1952 minder “zuiver” poppenspel gespeeld, de belangstelling van HOSTE voor het medium bleef en zelfs in zijn werk als mime-speler bleef de pop aanwezig.
Zo geeft hij in zijn boek “Aperitief tot de mime” aan zijn leerlingen de volgende boodschap mee :
“Ons land had geen pantomime, wel een marionettentraditie. Laat ons dan met de pop beginnen. Ik zou haast zeggen, word eerst een goed poppenspeler.
Met “goed”, mijn vrienden, bedoelen wij in de eerste plaats uw pop beweging én levensruimte schenken. Vóór het woord. Levensruimte zoals u die zelf verlangt. Beweeg mee met uw pop, achter een groot scherm. Beleef mee met uw pop. Pas u aan, aan de verschillende karakter”types”.
Gebruik de handpop, het is een soort “gemaskerde-hand”.
We hebben ondervonden dat de niet gesproken, de stille delen in een stuk, de grootste spanning teweegbrengen bij het publiek.
Wil men meer het symbolische, het statische, dan gebruikt men de stokpop.
Laat uw stokpop niet achter de speellat evolueren. Verstop u dus niet achter het scherm of doek. Gebruik de ganse ruimte waarin u zich bevindt.
Beiden, speler en pop, worden één – zichtbaar. Loop mee als uw pop over en weer moet lopen. Vang de spanningen op. Neem de typering van de pop in u over. Leer bewegend tegenspelen met uw hand- of stokpop. Een soort bewegende samenspraak.
Ik heb proeven met kinderen gedaan waarin ik tot 2O minuten “poppenmimes” gaf zonder één woord te spreken en zonder muzikale begeleiding.
Daarna kunt u proberen hetzelfde verhaaltje naar voren te brengen zonder pop. Alleen met de taal van uw lichaam dus. Pas dan, als het doek dat u verstopt, van de poppenkast is weggezakt, verschijnt de speler zelf: U. Vanaf dit ogenblik zijt gij acteur. Nu zijt gij de marionet – de levende, welke door onzichtbare draden wordt getrokken. Nu pas komt de draadpop.”
In deze “les” geeft HOSTE dus weer hoe het voor hem gegroeid was van poppenspeler tot mimespeler.
Zijn handpoppenspel evolueerde tot zijn creaties “Handen-expressie”. Tussen 1952 en 1965 creëerde hij: “Goed en Kwaad”, “De Fles”, “De Roos en de Vlinder”, “De Verliefden”, “De Paring”, “De Vechters”, “De betoverde Hand”, “Het Gevecht met de Slang” en de reeks “Kasper en Azorke”.
De blijvende aanwezigheid van Kasper en Azorke, de hoofdfiguren uit zijn handpoppenspel, getuigt van Hostes trouwe liefde voor zijn vrienden “de handpoppen”.
In talrijke voorstellingen “Initiatie tot de Pantomime” kregen ze een plaats naast een paar andere Handen-expressies. Hierbij gebruikte hij een doekje of een handschoen ofwel geen handbekleding. Deze nummers spraken honderduit tot de verbeelding van het publiek en waren blijkbaar zeer succesvol.
Soms verraste hij trouwens zijn “mimadourkes” ook eens met een handpoppenspel. Hierbij kwam ook Hostes improvisatietalent zeer goed tot uiting.
HOSTE overleed op 17 oktober 1977.
Een groot deel van zijn poppenverzameling wordt thans bewaard door de vzw Poppentheater Pedrolino. Deze verzameling omvat :
– marionetten uit “Symforosa”, “Faust”, “Hans en Grietje”, prof. Noot en prof. Snaar
– handpoppen uit “Rompelsteentje” alsook de poppen Kasper en Azoorke
– het archief m.b.t. het poppentheater (teksten, foto’s, brieven, persknipsels …)
Deze tekst is overigens opgemaakt aan de hand van documenten uit dit archief, aangevuld met verklaringen van familieleden en kennissen van HOSTE en informatie uit o.a. het boek “Gent Poppenspelstad”.